Een zeker man – hoofdstuk 11

Vrijwel meteen nadat Hakija had besloten een volgeling van Jezus te worden en zich sindsdien niet meer had vertoond, was Kosto bij Lebona ingetrokken. Vader had Lebona laten kiezen. Ofwel terugkomen naar het ouderlijk huis, of haar broer in haar huis toelaten. Alleen blijven, zonder een man in […]

Een zeker man – hoofdstuk 12

Het was nog donker in de kelder. Door de luchtgaten kwam slechts een zacht schijnsel van de vroege morgen naar binnen. Nabal en Datan lagen nog ieder in een hoek van zijn eigen cel te slapen, toen de deur met een zwaai openvloog. Vier soldaten kwamen naar binnen […]

Een zeker man – hoofdstuk 13

Buurvrouw had, na de dood van Chofnie, tamelijk resoluut besloten een nieuw leven te beginnen. Van haar allerlaatste geld had ze een ezel gekocht en die was ze in de vroege morgen aan het bepakken met alles wat ze maar kon meenemen. Het arme dier liet zonder mokken […]

Een zeker man – hoofdstuk 14

Drie mannen keken tegelijk naar de deur, althans het was te donker om de deur daadwerkelijk te zien, maar het was duidelijk dat de deur daar moest zitten waar het steeds luider wordende gestommel het cellencomplex binnenstroomde. De twee zware klinken verschoven en kort daarna zwaaide de deur […]

Een zeker man – hoofdstuk 15

Bedrukt en triest was de stemming in het ouderlijk huis van Lebona, door het plotselinge vertrek van Hakija, geweest. Net zo bedrukt als toen Bram besloten had het huis voorgoed te verlaten om met zijn Lea een nieuw leven te beginnen. Bram had zijn erfdeel opgeëist en was […]

Een zeker man – hoofdstuk 16

Hakija had in Rome twee lege huizen, in een mooi klein hofje gevonden. Niet dat daar een enorme zoektocht aan vooraf was gegaan. Een van de matrozen op het schip dat hen naar Rome voer, had hem erover verteld. De families die in de twee huizen hadden gewoond […]

Een zeker man – verantwoording

De Gergeseense bezetenen genezen Matteüs 8:30-32 (30) En verre van hen was een kudde veler zwijnen, weidende. (31) En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe, dat wij in die kudde zwijnen varen. (32) En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij […]