Een verbitterd en angstig man
door de vertroosting van de harp verlaten.
Het stuk uit zijn mantel
maakt hem koud en machteloos.
Ver weg maakt een schedel plaats
voor een doornenkroon.
Vertwijfeld pakt hij een lap stof
en bedekt daarmee Uw handen.
Het maagdelijk wit raakt rood doorweekt
als het voorhangsel van boven bezwijkt.
Ik zie Hem lopen, de gang naar Emmaüs,
Zijn witte kleed versteld met een rood stuk linnen.