Buurvrouw had, na de dood van Chofnie, tamelijk resoluut besloten een nieuw leven te beginnen. Van haar allerlaatste geld had ze een ezel gekocht en die was ze in de vroege morgen aan het bepakken met alles wat ze maar kon meenemen. Het arme dier liet zonder mokken toe dat zijn nieuwe bazin maar bleef doorladen, tot hij uiteindelijk bezweek onder de last en niets anders meer kon dan met zijn kont op de grond gaan zitten. Buurvrouw keek schuldig naar het dier en besloot dat ze zelf ook maar een groot deel van de lading zou gaan dragen. In de vroege morgen, terwijl iedereen nog sliep, liepen ze richting de stadspoort. Ze had besloten de achterlijke naam ‘Buurvrouw’ samen met haar Adam en Eva voorraadkast in haar huis achter te laten. “Zonder huis geen Buurvrouw”, vond ze. Vanaf nu was het gewoon Sara, de naam die haar ouders haar hadden gegeven. Verder hadden ze haar niet zoveel meegegeven. Niet dat ze dat niet wilden, maar ze konden het niet. Behalve liefde, een onmetelijk positieve instelling en de naam Sara, hadden haar ouders haar niet veel kunnen nalaten. Ze hadden niet het geluk gehad aan de armoede te ontsnappen. Haar vader had naar beste kunnen het gezin onderhouden, maar kon daarvoor eigenlijk niet genoeg loon bij elkaar krijgen. De moeder van Sara begon met het verzamelen van kruiden en bessen voor de verkoop, maar vaak ging de voorraad al bij het avondeten op. Op een dag kwam haar vader niet thuis. Tijdens het werk was hij in elkaar gezakt. Zijn lichaam was nog warm toen ze het aan de rand van het korenveld, waar hij schoven aan het bijeen verzamelen was, hebben begraven. De landeigenaar vond dat hij, omdat hij niet de hele dag had gewerkt, maar een half dagloon had verdiend. Toen hij het geld kwam brengen was hij zeer verbaasd dat haar moeder de deur, zonder het loon aan te nemen, voor hem dichtsmeet. Midden op de tafel stond het houten kistje van fijn houtsnijwerk. Vader had daar aan het eind van iedere dag zijn dagloon in gestopt, maar na zijn overlijden was het kistje dramatisch snel leeg geweest. “Komt tijd, komt raad”, zei moeder, maar Sara zag haar langzaamaan verzwakken. Er was gewoon niet genoeg eten te vinden. Iedere dag ging Sara op zoek naar wilde olijven, bessen en kruiden, maar wat ze kon vinden was niet genoeg voor hen samen. Behalve die bewuste dag. Sara was ’s morgens verder gelopen dan ze ooit gedaan had. Tegen het middaguur vond ze twee grote struiken vol met rijpe rode bessen. Ze plukte zoveel als ze kon dragen en liep snel terug naar huis. Toen ze de deur van hun kleine hutje opendeed en triomfantelijk wilde vertellen over haar vondst, lag moeder op bed en staarde met een afwezige blik naar het plafond. Sara vertelde over haar reis terwijl ze de bessen op een schaal legde, maar er kwam geen reactie. Moeder bleef onbeweeglijk staren. De schrik sloeg met een rilling door Sara’s hele lichaam. Met een intens gevoel van verlatenheid knielde ze naast haar moeder neer. Ze streek met haar hand over haar ogen. Moeder stopte met staren toen de oogleden sloten. Sara heeft haar moeder vlak bij het hutje begraven. Wat ze meenam, toen ze haar ouderlijk huis verliet, was het houten kistje van fijn houtsnijwerk en de enorme hoeveelheid liefde die ze van haar ouders had gekregen. Zoveel liefde dat ze nooit echt verdrietig om hun sterven is geweest, ze was ze alleen maar onmetelijk dankbaar.
Sara moest samen met haar ezel een tijdlang bij de poort wachten voordat hij openging. Zodra de soldaten klaar waren met de zware deuren te openen, verliet ze opgewekt de stad in de richting van Caesarea. Ze had zich voorgenomen om zich niet te haasten, er was nergens iemand die op haar wachtte dus waar ze uiteindelijk ook zou aankomen, ze was altijd op tijd. Eigenlijk was ze redelijk doelloos door de velden aan het struinen, op de voet gevolgd door een ezel die ook niet de moeite nam zich druk te maken over zinloze zaken als een eindbestemming. Onderweg plukte ze bessen en bramen die ze zorgvuldig in een leren zak opborg. Toen het begon te schemeren keek Sara om zich heen naar een veilige plaats om te overnachten. Hoewel ze vaker noodgedwongen, omdat ze niet op tijd terug in de stad was en de poorten al gesloten waren, in het veld had moeten overnachten, had ze er een hekel aan. Ieder geluid, waar ze normaal onverstoorbaar doorheen zou slapen, maakte dat ze minutenlang en met uiterste concentratie de nacht in keek om na een tijdje, zonder ook maar iets te hebben kunnen onderscheiden, de pogingen te staken. Vervolgens probeerde ze dan met een gespannen lijf de slaap weer te vatten. Pogingen die bij het eerstvolgende geluid weer jammerlijk faalden. In de verte zag ze rook in een rechte lijn de hemel in stijgen. Sara zette koers naar de rookpluim en toen ze in het bijna donker aankwam zag ze een groep mannen, vrouwen en een aantal kinderen rond een vuur zitten. Voorzichtig kwam ze vanuit het donker naar het vuur gelopen en vroeg vriendelijk of ze in de beschutting van de groep mocht komen zitten. Ze werd hartelijk ontvangen. Haar ezel werd aan een boom vastgezet en het dier plofte direct neer. Een van de mannen gaf het vermoeide dier water. Sara pakte de leren zak en deelde de bessen met de groep.
“Waar kom je vandaan?”, vroeg de man toen hij terugkwam van de ezel water geven.
“Van de stad. Ik heb de hele dag een beetje door de velden getrokken. Ik heb gisteren besloten dat mijn toekomst niet meer in deze stad ligt, maar heb nog geen idee waar ik naar toe zal gaan.”
“Steden genoeg”, antwoordde een jonge vrouw aan de andere kant van het vuur. “Als ik kon kiezen, zou ik naar de kust gaan.”
“Waarom doe je dat dan niet?”, vroeg een oude vrouw die naast Sara was gaan zitten.
“Omdat manlief liever wil stropen dan vissen. En waar hij gaat, volg ik. ”
“Onzin”, knarste de oude vrouw half binnensmonds. “Ze zijn het domweg niet waard.”
“Problemen, ouwe?”, snauwde een lange man die, zo aan zijn reactie te merken, de man was van de jonge vrouw.
“Ik niet, maar zij wel”, sneerde de oude vrouw terug. Het gekibbel ging nog een tijdje door, maar het was eerder vermakelijk dan dat het vijandig was. Aan de overkant van het vuur zat een man van de leeftijd van Sara met een trieste blik naar de vlammen te staren, terwijl hij af en toe een slok wijn nam. Sara had al een tijdje naar hem zitten kijken en zonder dat ze wist wat het doel en wat de reden was stond ze op, liep naar de man toe en ging naast hem zitten. Ze keek net als hij naar het vuur en zei toen zonder haar blik van de vlammen af te wenden: “Jij wordt er geloof ik niet bepaald vrolijk van.”
“Waarvan?”, vroeg de man.
“Van de vlammen, van de mensen.”
“Nee, dat klopt.”
Er viel een stilte. Sara kreeg een mok met wijn aangeboden en nam een flinke slok.
“Ik ben Sara en dit is mijn ultieme poging om een gesprek met je te beginnen.”
“Waarom zou je dat willen?”, vroeg de man zich af.
“Omdat ik niet graag alleen drink.”
“Heb je al een slok gehad?”
“Jazeker.”
“En?”, vroeg de man.
“Niet te drinken.”
“Precies.”
“Heb je iets beters dan?”, vroeg Sara hoopvol.
“Nee, niet echt.”
“Dan zullen we het er mee moeten doen”, zei Sara berustend en er viel weer een stilte. De man keek een paar keer snel en kort naar Sara, die haar aandacht weer op de vlammen had gericht.
“Ik ben Regem”, zei hij zacht, “en ik heb recentelijk alles wat ik had, verloren. Ik wil geen medelijden, maar dan weet je ongeveer waarom ik niet al te vrolijk over kom. Als je het niet erg vindt ga ik nu slapen.”
Sara keek naar Regem, die was gaan staan en ze zei: “Geeft niet. Geloof me, ik snap je als geen ander. Ook wat dat slapen betreft.” Er verscheen heel voorzichtig een glimlach op Regems’ gezicht. Die nacht sliep Sara aan één stuk door en pas toen de eerste mensen aanstalten maakten om verder te trekken werd ze wakker. Het eerste wat ze deed was kijken waar Regem was, maar ze kon hem niet vinden.
“Gaat iedereen weg?”, vroeg Sara, “of zijn er ook mensen die hier nog blijven?”
“Nee, ga er maar vanuit dat we vandaag allemaal verder trekken”, zei de man die gisteren haar ezel water had gegeven. Sara stond op, rolde haar deken op en liep naar haar ezel. Ze pakte een stuk brood uit één van haar tassen en nam een slok water. De ezel vond dat hij genoeg had gelegen en ging met moeite staan. Sara nam haar bagage op haar rug en wilde achter de mensen aan gaan die al eerder waren vertrokken, toen ze een stem hoorde zeggen: “Vanwaar al die haast. Moet je ergens op tijd zijn?” Sara keek verschrikt om en zag Regem bij het gedoofde vuur staan. Hij had een grote leren tas over zijn schouder hangen.
“Ik dacht dat je al vertrokken was.”
“Ik ben misschien niet al te vrolijk, maar daarom nog niet onbeleefd. Ik zou nooit vertrekken zonder op z’n minst gedag te zeggen.”
“Dat is goed om te weten en nee, ik hoef nergens naar toe en niemand verwacht mij.”
“Dan lijkt het me beter dat we eerst eens wat gaan eten”, zei Regem terwijl hij de tas van zijn schouders liet glijden en op de grond neerzette. Hij ging er in kleermakerszit bij zitten en maakte de tas open. Langzaam haalde hij een stuk brood uit de tas. Daarna verdween zijn hand er weer in om er achtereenvolgens olijven, vruchten, geitenmelk in een leren zak en twee gebraden kippenpoten uit te halen. Sara’s mond viel open en verbaasd ging ze bij hem zitten. Achter hen vertrokken de laatste mensen. Sara’s ezel ging met een enorme zucht weer onder zijn boom liggen. Tijdens het eten begon Regem te vertellen en Sara luisterde aandachtig. In het begin was Regem nog terughoudend om over zijn verleden als bendelid te vertellen, maar toen Sara niet de minste moeite leek te hebben met het verleden van Regem werden de details langzaam door hem verder ingevuld. Toen hij uitgesproken was schonk hij zichzelf een mok wijn in en nam een grote slok.
“Mijn verhaal is veel minder spannend. Eigenlijk wel saai, geloof ik”, verontschuldigde Sara zich op voorhand.
“Dat lijkt me heerlijk, een saai leven. Wat kan een mens daar naar verlangen. Vertel me hoe dat er uitziet, een saai leven.” Sara lachte en begon met vertellen. Toen uiteindelijk bleek dat hun verhalen elkaar raakten bij Chofnie, viel er een lange stilte. “Die Chofnie”, zei Sara uiteindelijk, maar verder onthield ze zich van commentaar. Regem vond het fijn dat hij zijn verhaal aan Sara had kunnen vertellen. Op de één of andere manier viel er een last van hem af. Ook Sara voelde langzaam maar zeker weer wat vreugde terugkomen. De zon stond al bijna boven aan de hemel toen ze hun spullen verzamelden. Ze verdeelden de last waarbij, tot groot ongenoegen van het dier, de ezel het meeste gewicht te dragen kreeg en ze vertrokken in de richting van de kust.
“Wat was die wijn van gisteren slecht”, zei Regem toen ze nog maar net op weg waren. “Niet te drinken.”
“Je hebt je er anders wel te goed aan gedaan”, grapte Sara.
“Bij gebrek aan beter. Er was gewoon nog geen edele rotting opgetreden.”
“Edele rotting?” Sara keek Regem vragend aan.
Regem begon uit te leggen wat edele rotting in het productieproces deed met de smaak van de wijn. Sara luisterde aandachtig, maar raakte hem, bij zijn uiteenzetting over wijn met finesse en een extraordinair bouquet, toch langzaam kwijt. Het kon haar niet schelen. Regem was zonder dat hij het er om deed grappig en ze genoot van hem, ongeacht het verhaal, en ze deed alsof het haar enorm interesseerde.